Het was ons eindexamenjaar. Samen met een vijftal vriendinnen bleef ik tussen de middag over omdat we te ver weg woonden. We maakten dan meestal alvast samen wat huiswerk. Natuurlijk waren wij niet de enige overblijvers en sommigen daarvan vonden “keten” in welke vorm ook een aantrekkelijker optie. Daarvan trokken wij ons in ons werk- en rookhoekje weinig aan. In de loop van de laatste paar jaar waren die vriendinnen gaan roken, ik niet. Dat was voor niemand een probleem, zij vonden het best dat ik niet rookte en mij stoorde hun rooklucht niet, van meerookperikelen hadden we nog niet gehoord.
Op een dag komt tijdens een les de conrector onze klas binnenvallen en begint een preek af te steken over de rotzooi in de overblijflokalen. Dat vandalisme wilden ze niet langer tolereren en ook al die sigarettenpeuken hoorden niet op de grond. “Begrepen, Cora?” voegde hij er subtiel aan toe. Hij was ook onze wiskundeleraar en als zodanig kende hij mij als bèta goed. Ik meteen een kop als vuur en de rest van de klas lachen. Wat is hier zo leuk aan, vroeg hij. Nou, zij is vrijwel de enige die niet rookt, meneer! Oh dat komt dan goed uit, dan ben jij bij deze benoemd tot koningin van de overblijvers, kun je er mooi voor zorgen dat het netjes blijft. Pff, bedankt!
Een paar weken later, ja hoor raak! Tijdens het overblijven gooit zo’n etterig brugklassertje van achteruit het lokaal baldadig een bordenwisser met een daverende klap tegen het bord en kijkt gniffelend rond. “Cora, wil jij als koningin dit even oplossen?” werd mij fijntjes toegefluisterd. Tja, wat moest ik. Liep, om tijd te winnen, heel langzaam van waar wij zaten naar voren richting het midden van het bord, onderweg mijn hersens pijnigend wat in vredesnaam te zeggen. Alles wat me te binnen schoot kwam mij suf, stom of onnozel voor. “Jongen dat mag jij niet (wist hij ook wel), Jij stoort de rest (was waarschijnlijk juist de bedoeling), zul jij dit niet meer doen want anders… (wat had ik voor sancties?)”.
In de gespannen stilte die inmiddels was ontstaan en benieuwd als de rest hoe dit zou aflopen, stond ik het jong nog steeds zwijgend aan te staren, naarstig op zoek naar de ultieme kwinkslag. Dan zie ik hem schuchter opstaan uit zijn bank, schuldbewust naar voren sluipen, zich bukken, de bordenwisser oprapen en wegleggen en teruglopen naar zijn plek waar hij stilletjes huiswerk ging zitten maken. Zwijgend, nog steeds, ging ik weer zitten. Op mijn “koninginneschap” ben ik nooit meer aangesproken. Wel had ik de kracht ontdekt van het zwijgend iemand afwachtend aankijken, iets waarvan ik later meerdere keren dankbaar gebruik heb kunnen maken.
Coral Dekkers-Hulshoff Pol